Als psychiaters richten we ons op de psychopathologie bij het individu, dat mag ons niet blind maken voor de bredere maatschappelijke context
‘Er is iets vreemds aan de hand met de psychiatrie’, zegt Sarah Vinson. ‘We hebben nog nooit zoveel neurobiologische kennis en effectieve interventies gehad. Toch zie je overal een sterke toename van het aantal mensen met psychische problemen. Ik denk dat het hoog tijd wordt dat we een bredere kijk ontwikkelen. Dat we gaan zien hoe we als samenleving psychopathologie in mensen creëren door de beleidskeuzes die we maken en door de systemen die we inrichten. Als psychiaters richten we ons op de psychopathologie bij het individu, maar dat mag ons niet blind maken voor die bredere context.’
Spreekkamer
De uitnodiging aan Vinson komt in een tijd waarin in Nederland de aandacht groeit voor de gevolgen van sociaaleconomische en culturele verschillen voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid. Voor Vinson gaat het daarbij zeker niet om een tegenstelling tussen neurobiologie of samenleving: ‘Uitsluiting en achterstelling veroorzaken stress, en we weten al lang dat chronische stress uiteindelijk gevolgen heeft voor de hersenen. Maar als je psychische problemen wilt voorkomen of aanpakken, moeten we ons alleen op die hersenen richten, maar ook op de sociale omstandigheden.’
Het besef dat sociaaleconomische, etnische en culturele verschillen relevant zijn voor de geestelijke gezondheid heeft uiteraard gevolgen voor de dagelijkse praktijk van de psychiater en voor de ggz als geheel. ‘Het begint ermee dat je je bewust bent van de ervaringen van patiënten. En dat als iemand anders is dan jij, je er bewust naar streeft om meer te leren over die verschillen. Vervolgens is het belangrijk dat we onze instrumenten inzetten om recht te doen aan die ervaringen, bijvoorbeeld door de omschrijving bij een diagnose. Zo benoemen DSM-5 en andere classificaties niet het trauma dat veroorzaakt wordt door racisme, maar in de specificatie kun je het wel expliciet maken.’
Ook in de diagnostiek is culturele sensitiviteit volgens Vinson van belang. ‘Wanneer een welgestelde witte moeder erg bezorgd is over haar kinderen, kan dat wijzen op een angststoornis die wellicht behandeld moet worden met antidepressiva. Diezelfde bezorgdheid bij een vrouw uit een minderheidsgroepering in een achterstandswijk berust waarschijnlijk op een zeer reële vrees, die een heel andere benadering behoeft.’ Een bewustere omgang met verschillen zou ook kunnen voorkomen dat trauma, angst en stemmingsstoornissen bij mensen uit gemarginaliseerde groepen leiden tot een diagnose als oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Dat gebeurt volgens Vinson nu nog relatief vaak. ‘Dat kan voortkomen uit racisme, maar veel vaker is het onbewuste bias.’