IN GESPREK MET MINISTER HUGO DE JONGE OVER DE JEUGDWET

'De zorg is geen markt'

  • 9 min.
  • Beleid
  • Interview

De Europese aanbestedingsregels botsen in de zorg met kernzaken als continuïteit en partnerschap. Daarom gaat minister Hugo de Jonge van VWS die regels ter discussie stellen. Dat zegt hij in gesprek met De Psychiater over de evaluatie van de Jeugdwet. Ter sprake komen de wachtlijsten, de administratielast en de aanhoudende kritiek van kinder- en jeugdpsychiaters. En hoe zit het in de toekomst met de volwassenenzorg, zal die ook worden overgeheveld naar de gemeenten?

De kinder- en jeugdpsychiatrie kent minister Hugo de Jonge niet alleen uit beleidsstukken maar ook van nabij, uit eigen familiekring. Over deze privé-casuïstiek wil hij niet uitweiden, maar het zijn wel steevast indringende verhalen, zegt hij. Die bereiken hem als minister ook via Twitter en Facebook, van ouders die hulp zoeken voor hun kind. ‘Ik vind het belangrijk dat we openstaan voor die praktijkverhalen. Het ministerie gaat natuurlijk niet over de inhoud van de behandeling, maar we wijzen mensen wel de weg naar het juiste loket of de juiste instelling.’

Bij de decentralisatie van de jeugdzorg raakte De Jonge al in 2010 betrokken als wethouder in Rotterdam. ‘Van meet af aan hadden believers en non-believers het hoogste woord, maar voor mij telde dat het oude stelsel totaal niet werkte, met vijf geldstromen en vier overheidslagen die zich ermee bemoeiden. Dat vond eigenlijk iedereen, maar het gekke was: naarmate januari 2015 naderde, leken die bezwaren te verdampen. Uit vrees voor de aanstaande hervorming. Neem de hinderlijke schotten met andere vormen van jeugdhulp, daar hoorde je niemand meer over.’

De Jonge heeft Robert Vermeiren, destijds voorzitter van de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, gecomplimenteerd met de krachtige tegenlobby vanuit de NVvP. ‘Het lukte jullie goed om mensen aan het twijfelen te brengen. Wat natuurlijk ook bij het vak van psychiater hoort. Tegelijk waren jullie zorgen niet onterecht, want de decentralisatie bleek een complexe klus. Maar goed, ondanks alle problemen vind ik dat we die best goed hebben geklaard.’
Dat waren de meeste Tweede Kamerleden tijdens het evaluatiedebat over de Jeugdwet op 21 juni jongstleden min of meer met de minister eens. De transitie heeft een goede beweging in gang gezet, was de teneur, maar ‘de rups is niet uitgegroeid tot een vlinder’, zoals de PVV het verwoordde. Er gaat nog veel te veel mis: gemeenten komen miljoenen tekort, de kwaliteit van de wijkteams laat te wensen over, probleemgezinnen verdwalen tussen de loketten en de administratie rijst de pan uit.
Daar komt bij dat de transitie (overheveling naar gemeenten) weliswaar in volle gang is, maar dat de transformatie (de inhoudelijke omslag) nog in de kinderschoenen staat. Van preventie, vroegtijdige signalering, gezinsgericht werken en minder specialistische zorg is nauwelijks sprake. Dat valt ook te lezen in het lijvige evaluatierapport, in opdracht van het ministerie van VWS. Niettemin signaleert De Jonge een omslag in het denken over de decentralisatie, zegt hij. ‘Vóór 2015 waren de meeste kinder- en jeugdpsychiaters daar geen voorstander van, nu is de groep die terug zou willen naar de oude situatie in de minderheid.’

Vermeiren: ‘Vorig jaar bleek uit een enquête van de NVvP dat 54 procent terugverlangde naar de zorgverzekeraars.’

De Jonge: ‘Tegen die kinder- en jeugdpsychiaters wil ik dit zeggen: omarm de nieuwe werkelijkheid! Daarin zul je moeten functioneren. En bedenk: wetten geven geen zorg, mensen doen dat. En dus zijn wetten niet bepalend voor de zorg, maar de manier waarop hulpverleners en gemeenten die inrichten en vormgeven. Dat blijkt ook uit de evaluatie: hoe meer disciplines je bijvoorbeeld in een wijkteam stopt, hoe beter het functioneert. In Rotterdam krijgt de jeugd-ggz nu een andere populatie over de vloer, psychiaters zien nu meer kinderen uit Zuid, uit lager opgeleide milieus. Vroeger kwam je, enigszins gechargeerd, alleen binnen als je ouders hoogopgeleid waren en goed de weg wisten.’

Vermeiren: ‘Ik hoor collega’s weleens verzuchten dat ze, nu ze in het sociale domein zitten, geen gezondheidszorg meer zijn.’

De Jonge: ‘Wat bedoelen ze daar precies mee? Ben je meer waard als je in een ziekenhuis werkt? Waarom is dat etiket zo belangrijk?’

Vermeiren: ‘Dat heeft te maken met rechten en plichten. Sommige daarvan vervallen, als je niet meer tot de gezondheidszorg behoort.’

De Jonge: ‘Dat laatste staat volgens mij in geen enkele wettekst, maar schuilt vooral in de beleving van een aantal psychiaters. Ik bedoel, wat maakt het uit? Wat mij betreft is jeugdpsychiatrie gezondheidszorg maar het behoort ook tot het sociale domein.'

Vanwege de administratielast voor hulpverleners wilt u gemeenten aansporen tot uniformere vormen van facturering, inkoop, et cetera. Maar u zegt er ook bij: de gemeenten zijn als eerste aan zet. Wat als die geen vaart maken?

De Jonge: ‘We hebben al delen van de administratie gestandaardiseerd en goede afspraken gemaakt met regio’s. Een mooi resultaat maar onvoldoende. Er komt nu een wet die het mij mogelijk maakt om informatiestandaarden af te dwingen.’

Vermeiren: ‘De decentralisatie geeft gemeenten beleidsvrijheid, ze kunnen in principe doen wat ze willen. Waar liggen volgens u de grenzen?’

De Jonge: ‘De beleidsvrijheid is niet absoluut, nooit geweest, al was het maar omdat de Jeugdwet een zorgplicht voorschrijft. Met het wetsvoorstel dat ik naar de Kamer heb gestuurd, kunnen we regionale samenwerking afdwingen. We kunnen dan ingrijpen als gemeenten, vooralsnog een enkel Gallisch dorpje, in hun regio een eigen koers varen.’

Welke organisatie de zorg in een stad of regio voor haar rekening neemt, volgt uit een aanbestedingsronde waarbij de gemeente van tevoren de voorwaarden vastlegt. Na intekening mag er tussen zorgaanbieders en opdrachtgever wettelijk geen gesprek meer plaatsvinden. Dat is een doorn in het oog van zorgaanbieders. Terecht?

De Jonge: ‘Bij aanbestedingen krijgen bedrijven een eerlijke kans om overheidsopdrachten binnen te slepen. Dat is een mooi iets, maar de zorg is geen markt. De aanbestedingsregels botsen met zaken die in de zorg belangrijk zijn, zoals continuïteit en partnerschap. Waarom zou je om de paar jaar nieuwe aanbieders zoeken, als je al honderd jaar – soms letterlijk hè – uitstekend samenwerkt met een instelling in de regio? Waarom zou je concurrentie stimuleren als je partnerschap hoog in het vaandel hebt? Veel knelpunten zoals kortlopende contracten kun je makkelijk ondervangen binnen de bestaande wet- en regelgeving, en dat gaan we ook doen. Maar ik wil dit probleem ook in EU-verband aankaarten. In 2016 is namelijk op basis van de Europese richtlijn de Aanbestedingswet aangepast, waardoor gemeenten verplicht werden om de kleinschalige en lokale zorg openbaar en Europees aan te besteden. En dat veroorzaakt onrust.’

Vermeiren: ‘Toch viert het marktdenken nog steeds hoogtij. Hoeveel steun is er in de Kamer voor aanpassing van die regels?’

De Jonge: ‘Een meerderheid is voorstander van het openen van het gesprek in Europa. Waar de ruimte precies zit, weet ik nog niet. Ik wil mezelf ook niet op voorhand in de vingers snijden maar je zou kunnen denken aan een herinterpretatie van de Europese richtlijn.’

Dan de wachtlijsten. Die verschillen per gemeente, net zoals het budget. Wie meer geld krijgt, zo lijkt het, kent kortere wachtlijsten. Defence for Children heeft al een paar keer gewezen op de daaruit voortvloeiende rechtsongelijkheid voor kinderen. Hoe denkt u hierover?

De Jonge: ‘Ik vind dat een veel te juridische kijk op de werkelijkheid, alsof er vóór 2015 geen verschillen waren. Toen moest je, zoals gezegd, doortastende ouders hebben om psychiatrische zorg te krijgen; in het Gooi werd het grootste deel van het budget opgemaakt. Ik denk dat de kinderrechten in het huidige stelsel beter worden beschermd. Met gemeenten heb ik afgesproken dat in elke regio een wachtlijstaanpak komt en iedere regio heeft al een expertteam voor ingewikkelde casuïstiek. Blijven de resultaten achter, dan zullen we, laat ik zeggen, dringend adviseren. Want wat is vaak de oorzaak? Zelden het budget, zo blijkt uit onderzoek. Vaak is de toegang verkeerd gestroomlijnd, ofwel de workflow niet goed georganiseerd.’ 

Vermeiren: ‘Is er niet meer aan de hand? Veel kinderen worden niet tijdig geholpen.’

De Jonge: ‘Zeker, maar het begint met de houding van instellingen: neem niet meer hooi op je vork dan je aankunt. Dus niet: “Kom maar bij mij en dan bent u over zeven maanden aan de beurt.” Maar: “Ga maar naar onze collega’s, want die hebben nog plek.” Dat is nieuw, met name in de cultuur van de kinder- en jeugdpsychiatrie.’

U heeft toegezegd om samen met het veld onderzoek te doen naar de jeugd-ggz. Waarom precies?

De Jonge: ‘De Kamer maar ook het ministerie hebben de behoefte om de spade hier wat dieper in de grond te steken omdat de klachten van en over de jeugd-ggz krachtiger klinken dan in andere sectoren. Via het aanvullend onderzoek willen we achterhalen waar de jeugd-ggz tegenaan loopt, welke beleidskeuzes van instellingen daaraan vooraf zijn gegaan en hoe de samenwerking met wijkteams en huisartsen verloopt. In het voorjaar van 2019 zullen we het rapport naar de Kamer sturen.’

Wat houden die klachten over de jeugd-ggz in?

De Jonge: ‘Die zijn afkomstig van andere jeugdhulpverleners die moeite hebben met de sombere bril waarmee sommige kinder- en jeugdpsychiaters naar de nieuwe werkelijkheid kijken. Ik wil niet generaliseren, maar er zijn psychiaters die zich te zeer afzijdig houden. Dat terwijl we de jeugd-ggz hard nodig hebben in de jeugdhulp. De jeugd-ggz eruit knippen is geen optie, daar krijgen we spijt van. Je creëert dan in feite weer een extra schot.’

Vermeiren: ‘Begin dit jaar, tijdens een oratie (van kinder- en jeugdpsychiater Arne Popma, red.), sprak u uw grote waardering uit voor de kinder- en jeugdpsychiatrie. Vanwaar die lovende woorden?’

De Jonge: ‘Kijk, ik heb in het onderwijs gewerkt in Rotterdam, in de Millinxbuurt en de Afrikaanderwijk. Daar ging toen niemand naar de kinder- en jeugdpsychiatrie. Ik heb gezien hoeveel van deze kinderen zorg tekortkwamen en ontspoorden, kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, opgevoed werden door een verslaafde ouder. Ze werden aan hun lot overgelaten, en zeker niet gescreend op psychiatrische stoornissen. Dat wil je niet als professional, integendeel, je wilt vroegtijdig signaleren. En dat is de reden dat de jeugdzorg niet goed kan functioneren als psychiaters daar geen onderdeel van uitmaken.’

Wat ziet u, om de jeugdhulp op orde te krijgen, als het meest taaie probleem?

De Jonge: ‘Het personeelstekort, wat trouwens ook een belangrijke oorzaak is van de wachtlijsten. Maar goed, je trekt niet zomaar een blik kinder- en jeugdpsychiaters of psychologen open. Als we op de huidige voet doorgaan, komen we aan het eind van deze kabinetsperiode 125 duizend mensen te kort in de zorg. Dat moeten we zien te voorkomen. De jongste CBS-cijfers zijn in ieder geval gunstig: in het laatste kwartaal zijn er veertienduizend nieuwe medewerkers bij gekomen.’

Zijn er plannen om ook delen van de volwassenenzorg over te hevelen naar de gemeente?

De Jonge: ‘Interessante vraag. Nu in ieder geval niet, er zijn geen werkgroepen mee bezig. De transitie was zo ingrijpend dat die eerst in alle rust moet landen, maar op langere termijn kan een verdere decentralisatiebeweging voor verschillende delen van de zorg een mogelijkheid zijn, ook voor de psychiatrie.


Portretfoto (kleur) Hugo de Jonge

Hugo de Jonge is minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en tevens vice-ministerpresident, namens het CDA. Hij was leerkracht en adjunct-directeur bij een basisschool in Rotterdam en begon zijn politieke carrière in 2004. Na meerdere ondersteunende en managementfuncties binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd hij in 2010 wethouder Onderwijs, Jeugd en Gezin (later Onderwijs, Jeugd en Zorg) in Rotterdam.