SCHRIJVER ARNON GRUNBERG

‘Psychiaters zouden meer moeten durven improviseren’

  • 8 min.
  • Interview
  • Portret

Het is belangrijk om voorzichtig te zijn bij het meedelen van een diagnose, begreep Arnon Grunberg uit zijn gesprekken met psychiaters. Want een psychiatrische diagnose geeft weliswaar een identiteit, maar wordt ook al snel een harnas.

Arnon Grunberg werkte als kamerjongen in een hotel in Beieren, ging met het Nederlandse en Duitse leger naar Afghanistan en woonde een tijd bij verschillende bewoners in een vinexwijk voor zijn literaire reportages. Ook dook hij in de wereld van de psychiatrie. Zo liep hij in 2015 tien dagen mee met de acute dienst Rijnmond. Hij schreef hierover in NRC Handelsblad en deze ervaring was ook de inspiratie voor zijn roman Moedervlekken (2016). In 2018 woonde hij twee weken in verpleegtehuis Zuiderlicht in Gent, waar onder andere jong dementerenden verblijven. Wat hij er zag, vond hij hoopvol. Grunberg: ‘Het was er warm en menselijk, zonder al te nadrukkelijke machtsverhouding tussen degenen die zorg geven en degenen die zorg moeten ontvangen. De verpleging droeg geen uniform, dus de eerste keer dat ik binnenliep wist ik niet wie wie was.’
Grunberg heeft ook regelmatig contact met psychiaters. Sommigen blijken gedesillusioneerd en opvallend negatief over hun vak. ‘Enkele psychiaters vinden dat het anders moet, omdat een diagnose vaak een gevangenis wordt. Die functioneert als een identiteit en dat kan een opluchting zijn, maar een label wordt al snel een harnas waar veel mensen niet meer uitkomen. Ik hoorde ook dat ouders vaak anders doen tegen hun kind als een diagnose eenmaal gesteld is.’

Wat fascineert u in de psychiatrie?

Grunberg: ‘Dat is het grensoverschrijdende. En ook de vraag: wat is normaal? En wat niet? Waarom overschrijden sommige mensen zoveel grenzen dat hun gedrag wordt gecriminaliseerd of gemedicaliseerd? Ik ben geïnteresseerd in verhalen van mensen, vooral als ze gaan over lijden, angst, wanhoop, geweld en overlevingskracht. Je kunt zeggen dat de psychiatrie dat op scherp stelt.’

Had u zelf graag psychiater willen worden?

‘Toen ik meeliep met de crisisdienst, besefte ik dat het een aantrekkelijk beroep is, onder andere doordat je van dichtbij een enorme variatie aan menselijke gedragingen te zien krijgt en daarvan de extreme variant. Maar als psychiater zou ik in een systeem zitten. Als schrijver heb ik meer vrijheid en kan ik me in steeds weer nieuwe werelden onderdompelen. Zo probeer ik nu om in een tbs-kliniek te komen.’

Grunberg hoort vaak van psychiaters dat zij vinden dat er te veel protocollen zijn. Bij de crisisdienst klaagde men dat het management had vastgelegd hoe lang een face-to-facegesprek mocht duren en dat alles moest worden verantwoord. Hij ziet de neiging om alles in protocollen vast te leggen ook op andere terreinen in de maatschappij en denkt dat dit wordt ingegeven door angst en wantrouwen. ‘Maar hierdoor worden mensen te bang om iets te doen waarvoor ze op de vingers getikt kunnen worden.’

Psychiater Kadoke, de hoofdpersoon in Moedervlekken , werkt bij de suïcidepreventiedienst. Hij bedenkt een ‘alternatieve therapie’ en neemt een patiënte mee naar het huis van zijn moeder om haar verzorgster te worden. Zit daar een boodschap in?

‘Wat hij doet is eigenlijk niet toelaatbaar. Ik weet niet of je zover zou moeten gaan als hij. Maar in een omgeving waarin alles over grenzen overschrijden gaat, kun je zelf niet voortdurend binnen de lijntjes blijven. Er moet enige flexibiliteit zijn, want het gaat om contact met een levend wezen. Ik begrijp goed dat psychiaters soms denken: bij deze persoon hebben we alles geprobeerd, maar dat werkt niet, dus laten we iets anders proberen. Ik denk dat zorgverleners iets minder bang kunnen zijn voor improviseren.’

Waar denkt u dan bijvoorbeeld aan?

‘In Zuiderlicht wilde een bewoner constant in neuzen knijpen. De afspraak was: je mag één keer per dag in mijn neus knijpen. Er ging ook weleens een patiënt bij een verpleegkundige op schoot zitten. Daar werd ontspannen mee omgegaan. Officieel mag dat niet, vermoed ik. Maar waarom zou dat erg zijn? Dat er ruimte was voor die intimiteit, zonder dat meteen alle alarmbellen gingen rinkelen, vond ik verfrissend.’

Grunberg pleit niet voor knuffelen met patiënten. Wel voor empathie, warmte en begrip. Psychiaters zouden volgens hem meer aandacht moeten hebben voor het verhaal van de patiënt en diens ziekte. In Zuiderlicht deed hij, net als eerder met soldaten, schrijfsessies. Hij denkt dat mensen onderschatten hoe fijn het is om je eigen verhaal terug te lezen of te horen van iemand anders.
Grunberg: ‘Het vermogen taal goed en precies te gebruiken betekent controle over je leven. Als kind was dat voor mij een enorme ontdekking. Als je de macht hebt over de taal, heb je al meer macht over de situatie, want dan kun je uitleggen wie je bent. Wie dat kan, is niet meer uitsluitend een patiënt, maar wordt van een object ook een handelingsbekwaam subject.’
Dat patiënten meer gehoord worden, vaker actief zijn als ervaringsdeskundige, hun verhaal willen doen in collegezalen en elkaar helpen in groepen van uitbehandelde ex-patiënten, noemt Grunberg positief. Psychiaters moeten zich hierdoor niet bedreigd voelen of vrezen dat hun vak door deze ontwikkelingen uitgehold zal worden, vindt hij. ‘Niet de status van de psychiater, maar het belang van de patiënt moet voorop staan. In Rotterdam sprak de psychiater met wie ik meeliep ook over het narcisme van de hulpverlener. Je moet niet denken dat je altijd nodig bent, maar jezelf overbodig willen maken. En soms moet je ook erkennen dat je, door ergens te zijn, het alleen maar erger maakt. Dan kun je je beter terugtrekken uit de situatie.’

Iemand stabiliseren is in de praktijk vaak het hoogst haalbare. Maar dat is ook al een stap voorwaarts, benadrukt Grunberg. ‘Het is winst als iemand weerbaarder wordt, z’n beperkingen accepteert en ziet dat je van je zwaktes ook je sterke punt kunt maken. Zelf heb ik bijvoorbeeld in mijn leven geleerd dat je fysiek niet heel sterk hoeft te zijn om te vechten, maar dat je ook met woorden kunt winnen, of mensen aan het lachen kunt maken. Het is een enorme overwinning als een zwakte niet alleen maar een potentiële wond blijkt te zijn.’

Toen u meeliep in de psychiatrie kreeg u de diagnose angststoornis. Hoe was dat?

‘Ik raakte in een soort conflict, nadat ik twee weken embedded was geweest in het psychiatrisch ziekenhuis in Zoersel, op een afdeling voor patiënten die een psychose hadden gehad. Ze vonden dat ik therapieontwijkend gedrag vertoonde en het lijden van de patiënten niet had gezien. Dat trok ik me erg aan.
Hierdoor voelde ik hoe het is als een ander de macht heeft een diagnose te stellen en jou zo te vertellen wie jij bent. Ik denk dat we dat misschien te snel doen en dat dit negatieve effecten heeft. Want als je het etiket schizofrenie, borderline of een persoonlijkheidsstoornis hebt opgeplakt gekregen, zul je je ermee identificeren. Dat is iets totaal anders dan een gebroken arm. Ik kon dat vrij snel relativeren, ook omdat ik geen echte patiënt was, maar als je die vaardigheid niet of minder hebt, is dat toch een soort kogel die binnenkomt.’

Hoe zouden psychiaters hiermee beter kunnen omgaan?

‘Ze moeten voorzichtiger zijn en kunnen beter zeggen: we denken in die richting, maar iedereen herkent dingen uit de DSM en dat is een grijs gebied. Met kinderen moet je helemaal uitkijken met labels plakken. Hoe jonger je bent als je in de psychiatrie terechtkomt, hoe groter de kans dat je er nooit meer uitkomt, hoorde ik in Rotterdam.’

Grunberg begrijpt het idee achter de transitie van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de gemeenten, dat de ‘eigen kracht’ van mensen meer benut moet worden omdat te veel hulp kan verzwakken, maar hij is zelf voorstander van een vangnet. Tegelijk benadrukt hij dat je moet proberen te voorkomen dat de patiënt een consument wordt die zegt: maak mij beter. ‘In de zorg heb ik vaak gezien – en misschien hoort dat bij het ziektebeeld – dat mensen de verantwoordelijkheid voor hun leven volledig uitbesteden. Dat is gedeeltelijk onvermijdelijk, zeker als je in een instelling zit. Maar het blijft een ongewenst neveneffect.’

We leven volgens Grunberg in een tijd waarin slachtofferschap iets heel aantrekkelijks heeft. ‘Dan stel je namelijk iets voor. Het slachtofferschap is het heldendom van tegenwoordig. Als je kunt zeggen: ik heb een depressie, geeft dat een identiteit en allicht iets om je aan vast te houden. Dat is nóg belangrijker nu andersoortige identiteiten, Nederlander, Europeaan, Christelijk et cetera, aan kracht hebben ingeboet.’

Hij kan zich vinden in de analyse van prof. dr. Damiaan Denys dat de toename van het aantal mensen met psychiatrische klachten samenhangt met een zingevingprobleem en de toegenomen angst in onze maatschappij. ‘Onze tolerantie voor afwijkend gedrag neemt af. We kunnen het niet meer aan als mensen gedrag vertonen dat we niet helemaal begrijpen of storend vinden. Dat noemen we verward en dat moet worden ingekaderd en weggewerkt.’

Dat psychiaters zichtbaarder zijn geworden doordat ze vaker schrijven over maatschappelijke ontwikkelingen, in de media met elkaar in discussie gaan, of optreden in het theater, kan een gunstige ontwikkeling zijn. ‘Misschien is het ook een vorm van therapie voor de psychiaters. Goed is als daarbij duidelijk wordt dat het verschil tussen patiënt en niet-patiënt niet zo groot is. Iedereen heeft in principe het vermogen om een psychiatrische patiënt te zijn en te “snappen”, of een ernstige burn-out of depressie te krijgen. Een psychiater in Zoersel zei tegen mij: “Het verschil tussen binnen en buiten de kliniek is flinterdun”. En dat klopt.’


Grunberg over psychiaters en literatuur

‘Een boek dat iedere psychiater zou moeten lezen is Misdaad en straf, want Dostojevski is bij uitstek een kenner van de donkere krochten van de menselijke ziel. En Madame Bovary. Het gezin Bovary in Frankrijk is de normale middenklasse bij uitstek. Flaubert heeft ontzettend goed gezien en getekend dat in ieder mens, naast een verlangen naar volstrekt conformisme en naar veiligheid en zekerheid, ook een radicaal verlangen zit om daaraan te ontsnappen. Literatuur gaat vaak over de verborgen levens van mensen. Daarover lezen kan je weerbaarder maken, minder eenzaam en beter voorbereid op extremiteiten in menselijk gedrag.’


Arnon Grunberg (1971) is een veelbekroond en veel vertaald schrijver. In 1994 verscheen zijn eerste roman Blauwe Maandagen, in 2018 zijn meest recente: Goede Mannen. Hij schrijft columns, essays, recensies, korte verhalen en reportages voor onder meer NRC Handelsblad, de Volkskrant, Vrij Nederland, Wordt Vervolgd, Humo en de VPRO-Gids.
Zie: www.arnongrunberg.com.